Logonieuwstvcommunitystore

Game IconDriebanden

Je moet het allebei kunnen

13/06/2018

Publicado por bert van manen

commentlinktwitterfacebook
thumbnail
© © Kozoom

We hebben allemaal wel zo'n setje moersleutels, zoals automonteurs die gebruiken. Stel je eens voor dat je alleen de oneven nummers had: 1,3,5,7,9. De Wet van Murphy garandeert dan dat je voortdurend nummer 4 of nummer 6 nodig hebt. Je zwager die tegenover je woont heeft de even nummers, en die is aan zijn Harley aan het sleutelen. Je kunt hem hiervandaan horen vloeken.   

Waar wil ik heen, met die malle vergelijking? Driebanden is veranderd, de spelers zijn sterker, de moyennes zijn hoger. De 1.500 speler van vandaag kan echt niet beter mikken dan Raymond Ceulemans dertig jaar geleden, en hij heeft ook geen betere afstoot of diepere concentratie. Dat deed Mr. 100 allemaal al perfect, in zijn tijd. Wat met name veranderd is, is de stootbeeldkeuze. De spelers hebben beter gereedschap, en ze hebben ook MEER gereedschap. Een moersleutel voor ieder klusje, zelfs als 7 te groot is en 6 te klein.  

In veel standaardsituaties zal de moderne topper dezelfde oplossing spelen als Kobayashi in 1985 of van der Smissen in 1990. Maar je hebt zo vaak van die "net-niet" posities, waar je oplossing A niet vertrouwt maar ook oplossing B vervelend ligt. Daar gaan de topspelers nu anders mee om dan vroeger, en dat proces heeft Blomdahl in gang gezet. 

De oplossing die gebaseerd is op flair, lef, afstoot en tempo, de oplossing die schijt heeft aan verdediging en niet maalt om positie, heeft aan populariteit gewonnen. De alles-of-niets beslissing. Je hebt een probleem, en de beste uitweg is: het punt maken. Althans, twee of drie of vier van de tien keer. De ouderwetse benadering van het probleem, gebaseerd op precisie, gecontroleerd tempo en met verdediging als voornaamste doel, heeft terrein verloren.   

Er zijn altijd goede redenen om aanvallend te spelen, zelfs als het riskant lijkt.

- Misschien maak je het punt.  

- In de helft van die gevallen (als je 1.000 moyenne waard bent), of in 60 % van de gevallen (voor een 1.500 speler) komen er nog punten achteraan. Die moet je optellen bij je mogelijke winst.

- Als je mist, kun je ook per ongeluk een rotpositie achterlaten. Dat moet je aftrekken van het mogelijke risico.

- Zelfs al geef je een goeie bal weg, dan kan je tegenstander die altijd nog missen, of er maar eentje maken.    

Het is een verantwoord risico, en vaak is de investering relatief klein en de mogelijke opbrengst groot.   

De verschuiving van old-school naar new-school driebanden is ten koste gegaan van de kort-lang-kort oplossingen, men kiest vaker voor lang-kort-lang lijnen. Begrijp me niet verkeerd: de topspelers zijn verrekte goed in kort-lang-kort als ze niet anders kunnen, maar ze zijn er handiger in geworden om het te vermijden. Dat bedoelde ik in de kop van deze column: je wilt uiteraard modern en effectief driebanden spelen, maar als je geen andere optie hebt dan een ouderwetse precisie-bal, dan moet je daar ook bedreven in zijn.  

Hier zijn drie voorbeelden die illustreren hoe de voorkeuren in de afgelopen dertig jaar veranderd zijn. Het is uiteraard geen kwestie van: A is goed, B is fout. Het gaat om de percentages. Leg een van de drie ballen twee centimeter naar links of rechts, en die percentages veranderen dramatisch. De kunst is om beide oplossingen te trainen, en uit te vogelen wat voor jou werkt.  Dat hangt af van je specifieke kwaliteiten als biljarter, maar ook de conditie van tafel en laken kunnen van invloed zijn op je scoringspercentages, en daarmee je keuze.

Shot 1/oud 

 

shot 1 - old                   shot 1 - new

 

We weten allemaal hoe vervelend het is als de derde bal aan de lange band ligt, tussen diamond drie en vier. Die zone maakt vrijwel ieder patroon moeilijk. Dun spelen, K/L/K zonder effect? Of toch iets dikker, en tegenhouden met wat contra? Je kunt doen wat je wilt, makkelijk wordt deze lijn nooit, en dit patroon reageert sterk op de conditie van de tafel.   

Shot 1/nieuw

Merckx, Sánchez, om er maar eens twee te noemen die dit heel sterk spelen. Ze stoten dit met veel dwang af, en in geen geval mag de speelbal rollen voor hij bal twee raakt. Weinig effect, gedoseerd ingetrokken. Zoals zij 'm raken lijkt het een heel natuurlijke lijn, maar dat is bedrieglijk. Dit moet je echt trainen.

 

Shot 2/oud  

Ook hier is de positie van de derde bal cruciaal. En die ligt daar beroerd, je kunt eigenlijk geen aankomst met een "grote" bal creëren.  Dus de lijn in het diagram is heel leuk en aardig, maar je scoringskans is laag.   

 

shot 2 - old                   shot 2 - new

Shot 2/nieuw

Ook dit is verre van makkelijk. De speler die deze "familie" van patronen populair maakte in de jaren negentig was Dion Nelin. Zelfs Blomdahl pikte een graantje mee van de vernieuwingen die de getalenteerde Deen inbracht. Als je dit patroon speelt, bedenk dan dat veel dikte op bal twee en veel contra-effect in de speelbal allebei tegen je werken. Dunner dan je denkt, hoog in de bal, weinig effect. 

Shot 3/oud

De kaars, oftewel de lange platte driehoek die Jaspers beter speelt dan wie ook. Gevoel is alles. Soms kun je dit zonder effect spelen, soms moet je de speelbal iets houden, soms iets helpen. Een systeem? Echt niet. Leer die diagrammen gerust uit je hoofd, maar als je dit patroon in een wedstrijd moet spelen, liggen ze toch net iets anders.   

 

shot 3 - old                    shot 3 - new

Shot 3/nieuw

Moderne topspelers weten hoe ze een bal extreem kort kunnen maken via lang/kort/lang: weinig zijeffect en stevig trekeffect. Dat moet je ook trainen, en je moet een goeie kwaliteit in je afstoot hebben om hier dun genoeg te spelen, de klos te vermijden en kort genoeg aan te komen. Waarom willen ze dit zo graag spelen? Omdat de speelbal aankomt zonder "carré", en er een dubbele bal is: L/K/L/L/K.   

Ik heb persoonlijk een gruwelijke hekel aan deze bal, dus speel ik 'm niet. Als zestigplusser mag ik dat: slechte beslissingen nemen.   

 

Comentarios